REDACTIE DE LEDEN DER COMMISSIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE BIJ DE MAATSCHAPPIJ: P. J. COSIJN. W. J. A. JONCKBLOET. H. KERN. J. VERDAM. M. DE VRIES. . . 59. J. VERDAM, Een oude kennis uit het Gotisch teruggevonden 30. H. KERN, Bidden. Genezen. 32, 37. M. DE VRIES, Poot, Potig . 42. 47. J. TE WINKEL, De invloed der Spaansche letterkunde op de Ne- derlandsche in de zeventiende eeuw. J. TE WINKEL, De invloed der Spaansche letterkunde op de Ne- derlandsche in de zeventiende eeuw. (Vervolg). M. DE VRIES, Een nieuw hoofdstuk der Tweede Partie van den J. VERDAM, Dietsche verscheidenheden XXVII. Mellijc. XXVIII. Besletten. XXIX. Voeren. XXX. Stoken. 55, 131. XXXIV. Nemen op. P, J. COSIJN, Anglosaxonica 143. W. L. VAN HELTEN, Verscheidenheden 159. Des doods schuldig. Bondig. Kille. Een datief als object. . . . . . J. A. WORP, Joan van Paffenrode W. H. VAN DE SANDE BAKHUYZEN, Aanteekeningen op J. H. GALLÉE, Nog eenige ten opzichte van Genus of Flectie on- W. H. VAN DE SANDE BAKHUYZEN, Aanteekeningen op Der Naturen J. VERDAM, Velthem's episoden uit Hildegardis . J. VERDAM, Dietsche verscheidenheden. J. TE WINKEL, De Borron's Joseph d'Arimathie en Merlin in Maer- lant's vertaling 303. 305: REINAERDIANA, DOOR J. VERDAM. Er is geen dier, dat zich vleien kan het onderwerp eener uitgebreider literatuur te zijn, of, om met Willems te spreken, er is geen dier, waarop meer door geleerden wordt jacht gemaakt dan de looze Reinaard. De > Vos Reinaert" van het dieren-epos is in een groot gedeelte van Europa bekend geworden, het verhaal zijner lotgevallen en streken is in verscheidene talen overgezet '), en nog steeds neemt de belangstelling in het onderwerp toe; de prophetie van Baldwin is vervuld: de Reinaert-fabel is gebleken te zijn opus quod non delere vetustas Impia nec poterit rumpere livor edax 2). En hoogst aangenaam is het voor ons gevoel, dat die onsterfelijkheid voor een groot deel een gevolg is van de voortreffelijkheid der bewerking van onzen >> Willem die den Madoc maakte”. De voortreffelijke keuze, door hem uit den overvloed der Fransche » branches” gedaan, de juiste opvatting van het karakter der dieren, die in het epos handelend optreden, de fijne ironie, de ondeugende toespelingen op de geestelijken van 1) Zie Gervinus, D. Dichtung 1*, bl. 230; Willems Inl. XLVII-LVII. 2) Reinardus Vulpes (ed. Knorr), vs. 1836, |