Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

V. i-wijziging en j in de Oudnoor-


[ocr errors]
[ocr errors]
[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small]
[merged small][ocr errors]

104. C. BAKE, Spaansche Brabander, reg. 660

[ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

Kl. Meded. n. 96, 97, 98, op blz. 306, 310, 315 van het
vorige Deel (XXXVIII), t. a. pl. en in den Inhoud van dat Deel
als van den Heer P. LEENDERTZ Jr. vermeld, zijn van de hand
van den Heer W. DE VRIES.

Op blz. 310 van Dl. XXXVIII moet, in r. 4 v. o., in pl.
van boven" gelezen worden: „n". 96", en ald., op blz. 315,
r. 3 v. o., leze men: „Umlaut".

HET EPOS VAN KONING ROTHER.

I. INLEIDING.

Ieder, die het speelmans-epos van koning Rother heeft onderzocht, kwam tot de overtuiging, dat de vorm, waarin wij het kennen uit het Heidelbergsche handschrift, niet de oorspronkelijke zijn kan. Het oude epos is bijna schuilgegaan onder de vele verbreedingen en omwerkingen; en nu zoeken we tevergeefs naar het korte epische gedicht, dat eens heeft bestaan en waarvan we wel kunnen vermoeden dat het een mooi stuk poëzie was, maar waarvan we tevens betreuren, dat we de duidelijk herkenbare resten niet meer tot een gaaf geheel kunnen samenvoegen.

Natuurlijk

het is makkelijk genoeg hier en daar de stukken aan te wijzen, die door hun uiterlijk alleen al verraden, dat ze niet in het oude gedicht thuishooren. Maar dan betrappen we alleen de stumperds, die zonder doordrongen te zijn van den geest van het oude epos, het ontsierden door hun eigen triviale verzen. De handige speellieden echter, die het overbekende gedicht telkens verjongden, door er wat nieuws en eigens in te voegen, zij werkten te zeer in overeenstemming met de oude kunst, dan dat wij hun toevoegsels als duidelijk te begrenzen interpolaties zouden kunnen aanwijzen. En zelfs, waar vroegere onderzoekers zich beperkten tot het aflichten van de allerjongste lagen, wat is er dan nog een tegenstrijdigheid in de resultaten, waartoe zij kwamen. Wat de een verwerpt als interpolatie, noemt de ander weer echt; wat door dezen wordt opgevat als het werk van één bewerker, verdeelt gene weer oyer twee of meer interpolatoren. Het schijnt gewaagd aan de oude opvattingen een nieuwe toe te voegen, die natuurlijk afwijkt in aantal en omvang der Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk.

XXXIX 1

interpolaties, maar daarom nog niet de absolute waarheid gevonden zal hebben.

Trouwens, men zal wel altijd blijven twisten over een plus of minus van enkele versregels, zoolang men het noodig zal vinden een interpolatie nauwkeurig te begrenzen, alsof 't was het streng te formuleeren deel eener algebraïsche formule. Toch is dit een eisch, die men maar bij uitzondering stellen mag, wanneer het gaat om het uit elkaar halen van een brok literaire overlevering. 't Is waar, er zijn van die conscientieuze werkertjes, die netjes hun eigen regeltjes passen in het oude gedicht, en de behoefte niet schijnen te voelen om de scherpe grenzen weg te doezelen. Maar er zijn er veel, die brutaal de overlevering zelf aantasten, oude verzen uitlaten om plaats te krijgen voor eigen maaksel; stukken van het gedicht-zelf te pas brengen in het nieuwe, dat zij invoegen; menschen met zekeren flair, die er naar streven hun valsche waar binnen te smokkelen als oude, echte kunst. Van de laatste soort zijn de speellieden, die aan het Rother-epos hebben voortgedicht want zij waren doordrongen van de techniek dier oude gedichten; zij laschten, wanneer zij zich niet goed herinnerden of een goeden inval hadden, al reciteerende nieuwe regels in; welnu, als zij zich zetten tot het omwerken van een oud epos, laat dan de latere onderzoeker op zijn hoede zijn, die hem bij elken regel op den vinger tikken wil! Indien ik dus in het volgende het werk van een „interpolator" toch begrens binnen bepaalde versregels, geschiedt dit vooral, omdat men alleen zòò tot klaarheid van voorstelling kan komen wie hier of daar een regel eerder of later zou willen beginnen of eindigen, geef ik in de meeste gevallen al dadelijk gewonnen over zoo iets te strijden trouwens lust mij niet.

[ocr errors]

Wie het epos doorleest, achter elkander en alleen met het doel om van den inhoud kennis te nemen, wordt dadelijk getroffen door het gestadig decrescendo. Meestal langzaam, haast onmerkbaar langzaam, een enkele maal echter ook met schok

ken, zakt de dichterlijke waarde van het epos, en als we, aan het eind gekomen met z'n godzalig gefemel over de kluizenaarsbegeerten van Berchter, nog even terugdenken aan het kernachtige begin met zijn vlotten, levendigen verteltrant, dan voelen we eerst recht, hoe diep we gezakt zijn. Het verhaal van den eersten bruidroof is over het geheel van een onberispelijken stijl, die zichzelf gelijk blijft; maar vlakker en breedsprakiger is reeds het stuk, dat vertelt van den listigen speelman, die Constantijn's dochter naar haar vader terugvoert. In het verhaal der tweede schaking eindelijk gaan de eigenlijke gebeurtenissen onder in allerlei bijkomstigheden; wat in het begin onbeteekenende figuranten waren, zijn nu hoofdpersonen geworden, die wel telkens weer worden genoemd, maar daarom niet altijd voor de handeling bepaald onmisbaar zijn de ingelaschte stukken, nu inderdaad interpolaties, nemen in aantal en lengte toe; op het laatst ontaardt het gedicht in een prozaverhaal op rijm, zooals de poëzie der Middeleeuwen dat maar al te vaak is.

[ocr errors]

Na alles wat er over den Rother geschreven is, vooral na het kleine, zakelijke boekje van Bührig, Die Sage vom König Rother, staat vast, dat het gedicht, zooals wij het nu kennen, een verbreeding is van een ouder epos, waarin alleen de eerste schaking werd behandeld. Zoo immers sloegen de speellieden telkens nieuwe munt uit oude schatten. Ook de Salman und Morolf, ook de Orendel zijn in hun overgeleverden vorm verhalen, die met hun dubbelganger verbonden zijn; alleen heeft het nieuwe stuk een beetje feller tint dan het oude verweerde grauw; het heeft wat nieuwe motieven, wat andere personen, en vooral wat minder artistieke waarde. In den Rother beantwoordt het eerste deel aan het verhaal van Osangtrix' bruidroof in de þidrekssaga; het tweede deel behandelt ook een schaking, maar nu met allerlei nieuws, dat in het gedicht van Salman und Morolf echter al weer heel oud was.

In dit epos tracht Salman zijn vrouw te bevrijden uit de

"

handen van den schaker Fore door zich in een vermomming naar diens hof te begeven. Hij wordt daar dan ook ontvangen als wallender man" (str. 400), vervolgens herkend en achter „einen spêhen umbehang" (str. 417) gebracht. Terwijl Fore dan aan tafel zit, vertelt Salmans vrouw hem, dat haar eerste man gekomen is. 't Komt nu tot een gesprek tusschen de beide mannen, waarin Fore vraagt, wat Salman gedaan zou hebben, indien de rollen eens verwisseld waren, waarop deze antwoordt, dat hij dan Fore aan de galg een schandelijken dood had laten sterven. Dat zal dan nu ook Salmans straf zijn, die als eenige gunst vraagt, vóór zijn dood drie stooten op den hoorn te mogen doen; dat wordt hem toegestaan. Dit is echter een afgesproken teeken; uit een hinderlaag komt Morolf met de zijnen te voorschijn, Salman wordt bevrijd en Fore gedood. Deze vertelling was in de Middeleeuwen algemeen bekend, werd bijv. ook behandeld in verschillende volksliederen 1) het was dus volstrekt niet noodzakelijk, dat de speelman, die koning Rother tot den held van een dergelijk avontuur maakte, dit verhaal ontleende juist aan een of ander gedicht over Salman en Morolf. Hoe dit ook zij, het heeft hem wel moeite gekost dit nieuwe verhaal in overeenstemming te brengen met de gegevens van het oude Rother-epos. Het groote struikelblok was, dat de vrouw van Rother er naar verlangen moest om door dezen te worden bevrijd, terwijl in den Salman en Morolf, dien wij gemakshalve maar als vertegenwoordiger van deze groep van schakingsverhalen zullen nemen, de vrouw juist blijven wil bij haar heidenschen schaker. Onze speelman, een dichter met weinig vernuft en technische vaardigheid, heeft getracht er van te maken, wat hij kon hoe slecht hem dit gelukte, blijkt uit het merkwaardige verhaal van de wijze, waarop aan een maaltijd de vermomde held aanwezig is en ontmaskerd wordt. Bührig heeft reeds

1) Zie voor meer biezonderheden mijn opstel „Robin Hood en Mijn Here van Mallegem" in het Tijdschrift voor Nederl. taal en letterkunde 36, 11-54.

« ZurückWeiter »