Abbildungen der Seite
PDF
EPUB
[ocr errors]

De bedoeling is blijkbaar: als gij mocht ten uitvoer breugen al wat de wereld kan opleveren, tot stand brengen. Brab. Y. VI, 1917 wordt het op soortgelijke wijze gebruikt:

of die renten ende opcomingen Der vorseider stad niet en volstringen

Die Xflorine, d. i. tot stand brengen, uitmaken, beloopen.

Het woord volstringen of volstrengen is uit den aard der zaak een syn. van rolstrecken, dat wij vinden Sp. JIS, 32, 57:

condiet volstrecken, Ic soudt met minen mantele decken. Strekken is spannen, inspannen is hd. anstrengen; en het adj. strak heeft dezelfde beteekenis als streng. Iemand die volstrekt iets wil, gebiedt iets met strengheid, en het lat. stringere is = ons strekken. Vgl. Müller, Eng. Wtb. op String en Strong. Beweven, vs. 6242:

Van deser werelt tlange leven
Waer met hem (?) een cort beweven

Ende ene wel galike doot. d. i. Het langste leven hier op aarde is bij de eeuwigheid vergeleken een kort » beweven” en niets langer dan een plotselinge dood. Beweven hier als subst. gebruikt bet. bezit. Het ww. beweven bet. 0. a. zich verwerven, zich verschaffen, b. v. D. Catoen 139:

Van dien dattu heves beweven

Saelstu vroedelike leven.
Overzee 124:

Wat dadi in Tunes, in Arrogoene ...
Wat eren hebdi daer beweven?

[ocr errors]

Amsterdam, April 1881.

J. VERDAM,

HÊLEAND 984.

In bovengenoemden versregel van den Hêleand staat in den Codex Monacensis: – So he tho that land afstop,

: So anthlidun tho himiles doru. Het Latijn, dat ten grondslag lag, heeft confestim ascendit de aqua etc.; in het Grieksch vindt men o Ivooūç ávéßn tu gùs TOŪ UdXTOç. In den Cottonianus staat evenzeer So hie thuo that land ofstuop, en ook het onlangs te Praag gevonden fragment (uitgeg. d. H. Lambel, Wien 1881) schijnt deze lezing te bevestigen.

De uitgever van dit fragment, H. Lambel, die er eene voortreffelijke inleiding bijvoegde, meent, dewijl ook hier afstuop voorkomt, dat dit woord nu » ganz gesichert" is en dat de conjectuur van Behaghel Germ. XXI, 144 om voor afstôp atstóp te lezen van geene waarde is.

Ofschoon voorloopig in het midden latende of atstóp hier het juiste woord is, moet ik toch doen opmerken dat af hier in deze samenstelling, volgens onze begrippen, geen zin geeft.

Onmogelijk toch kan ascendit de aqua door afstôp that land vertaald worden; afstapan of stapan af (c. d.) kan in het Oudsaksisch onmogelijk iets anders dau descendere beteekent hebben. Dit blijkt ten duidelijkste uit vs. 2940 He uuard garu sano, stóp af themu stamne in M., stuop fan them stamne in C., waar het staat ter vertaling van descendens Petrus de navicula , en 2960 antat sie obar bord skipes stôpun fan themu stróme M, obar bord scipes stuopun (fon) them stróme C.

Dat de dichter hier het woord land gebruikt, dus den geheelen zin verandert, is ter wille van het rijm geschiedt de geheele regel luidt Liof Liudio unard so he thó that Land afstôp. De 1 van land kon hem hier meer dienen dan de uu van uuatar. Niemand kan echter den dichter voor zoo kortzichtig houden, dat hij, terwijl hij vs. 982 (Krist up giuuét fagar fon them flöde) verhaalde hoe de Heiland het water verliet, hem nu weder van het land in den vloed zou laten stappen.

De zin der woorden moet dus zijn: zoodra hij op het land kwam, openden zich de deuren des hemels.

Geheel ongelijk had Behaghel dus niet afstóp in atstop te veranderen. Toch heb ik eenig bezwaar tegen deze lezing. Alleen in Anglosaksisch komt dit verbum voor met üt saamgesteld nl. Beow. 745. In deze taal zijn meer verba met ät saamgesteld, verder vindt men ze geregeld in het Gotisch en eenige in het Oudhoogd., doch in het Oudsaksisch en bepaald in den Heleand worden er geen gevonden. Als praepositie komt at voor in de beteekenis van by, aan, doch niet als praefix met die van op.

Er is echter een ander praefix, dat èn in Ags. en in Os. zeer dikwijls gebruikt wordt om datgene uit te drukken, wat in Gotisch en Ags. door at wordt aangeduid.

Met ohd. ar, er en ir komt in Os. en Ags. het voorvoegsel

a overeen.

[ocr errors]

a

Door Kern is, Taal- en Letterb. II, 297, III, 1, de verhouding van dit praefix tot Ohd. ur, Got. us en Got. at, ags. ät en Ohd. az aangetoond, hierheen verwijs ik voor de geschiedenis van het woord. Aan het slot van dit artikel is uiteengezet hoe twee beteekenissen als van en uit kunnen samenvallen met die van aan, vlak by, en verder dus in

op

of naar overgaan. Terwijl dus het woord aan den eenen kant is gaan aanduiden het verwijderen van een plaats of voorwerp, is het aan den anderen kant in gebruik gekomen voor zich bewegen in eene bepaalde richting, het naderen tot iets.

Het Oud saksische a heeft dus eenigermate de beteekenis van verwijderen, weg- of van iets gaan of doen in: adimian afehian, aslahun, atiohan, awardian awerpan, ageban e. a.; in sommige van deze versterkt het slechts het stambegrip, zoo als ook

[ocr errors]
[ocr errors]

in abelyan, alósian, aquellian, atômean e. a. Bij aquikon awostian vormt het denominativa van adjectiva.

Bij een groot aantal drukt het in de eerste plaats uit, dat de handeling in eene bepaalde richting, naar een doel, plaats heeft, ongeveer hetzelfde als Ohd, er, ir, az; het Gotisch drukt dit uit door us en at, het Oudfriesch door a en ur, het Anglosaksisch door a en üt. Naast Os. arisan, Ags atraeran) vindt men Got. ur(raisjan) Ohd. arrîsan; naast Anglosaksische verba als üteglan (last aan doen) (Got. usagljan) ät füstan (bevestigen) ötgangan (naderen), Gotische als: atgaggan (ergens heen gaan) atgiban (mededeelen) at farjan (ergens heen varen) atsaihvan (toezien), Ohoogduitsche als: arscrichan (opspringen) arspringen, erstantan (opstaan) arstigan, Oudfriesche als: urskrida (op iemand gaan) urtia (heen trekken) enz. Bovendien vindt men in Oudfriesch verba met a- als asia (toezien, bemerken) astonda , awinna (verkrijgen) aspera (bereiken, ten einde toe sporen), evenzoo in Ags. ahleápan (toeloopen) astigan, avüccan enz.; in het Oudsaksisch vindt men echter alléén verba met praefix a, dat dus dezelfde kracht heeft als ur in Ofriesch , als ät in Ågs., als at in Gotisch.

De beteekenis van tot iets komen en vervolgens (evenals in het Gotisch us gewoonlijk gebruikt wordt om vx te vertalen)

naar boven, op, is in Oudsaksisch eigen aan de volgende verba : eene richting naar iets toe ligt in adélian (toedeelen), afúsian (streven naar Cot. 4745), ahafton (vast zijn aan) ahlópan (ergens heen loopen), awinnan (erlangen); eene richting naar boven ligt in ahlidan (opheffen) arihtian (oprichten) arîsan (oprijzen) astandon (opstaan) asittian (zich oprichten) awahsan (opgroeien) awallan (opwellen) awekkian (opwekken).

Leest men dus Hêl. 984 So he thó that land astóp dan is er tegen den zin niets te zeggen en is het de vertaling van een Latijnsch ascendit terram, eene uitdrukking door den dichter om het rijm verkozen boven de lezing van den tekst. Verbindingen met at komen in Oudsaksisch niet voor, dus kan ascendit, wanneer afstóp niet juist is, niet anders weergegeven worden,

die van

dan door astop. In het ags. komt ätstapan wel voor, nl. Beow. 745 ätstóp; in Oudfriesch vindt men ten eerste stapa oppa then hals en vervolgens urstóp sîne bethselma (?) besteeg zijn [bed ?].

Is dit het geval, dan moet echter de fout reeds gemaakt zijn in een handschrift, waaruit zoowel C en M als P zijn afgeschreven. De verandering van a in af kan voortgekomen zijn uit een begrip van den afschrijver, die daarbij aan het Latijnsche aqua dacht, terwijl bovendien a in composita gedurig af vervangt. Zoo heeft C 577, 771, 4777 ageban waar M af heeft, terwijl elders b. v. 4624 C afgeban gevonden wordt, zoo 2915 ahaban enz.

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small]

IV 65. Van het zeedier Achime wordt vs. 51 en verv, verhaald dat het, om aan zijne vervolgers te ontkomen, den kop intrekt op de wijze van den egel en , zoolang het zich in gevaar bevindt, op zijn eigen vet teert, liever dan den kop uit te steken en misschien eene prooi zijner vijanden te worden. » Dit dier", zoo lezen wij vs. 65:

« ZurückWeiter »