Abbildungen der Seite
PDF
EPUB
[ocr errors]

zijnen tijd, de zuivere taal en de geestige détails, door hem aan zijn Fransch model toegevoegd, maken dit gedicht tot een kunstwerk, waaraan de aandacht en de critiek der geleerden uitstekend besteed is.

Nadat Grimm door de uitgave van zijn Reineke Fuchs, Willems door zijn Reinaert de Vos en Gervinus door zijne uitvoerige beoordeeling van den Reinaert een nieuw tijdperk voor de studie van dit werk hebben voorbereid, is, zooals ik reeds zeide, de belangstelling in het onderwerp steeds toegenomen. De eer der diepzinnigste en tevens scherpzinnigste studie op dit terrein komt toe aan Jonckbloet, die in de uitvoerige inleiding zijner uitgave » Van den Vos Reinaerde” en in zijne tegen Fransche geleerden gerichte » Étude sur le Roman de Renart" de verhouding van den mnl. tot den Franschen tekst aan een nauwkeurig onderzoek heeft onderworpen, den tijd der vervaardiging met groote waarschijnlijkheid heeft bepaald, en den naam van den dichter van het geestigste deel uit den Reinaertcyclus (Pierre de St.-Cloud) heeft aan het licht gebracht. Na hem heeft opnieuw een Duitscher, door de lauweren van Grimm geprikkeld, zich met Reinaert-studiën beziggehouden, en wel Dr. Ernst Martin, Hoogleeraar te Straatsburg, op het terrein van Germaansche en Romaansche literatuur met roem bekend. Deze heeft den eersten en tweeden Reinaert (den eersten naar de beide bewerkingen) uitgegeven en van eene inleiding, aanteekeningen, grammatica en glossarium voorzien, 'doch voor de eritiek, althans van den eersten of eigenlijken Reinaert, weinig nieuws gegeven. Ook is in deze uitgave niet genoeg gebruik gemaakt van hetgeen Jonckbloet voor den tekst had gedaan, en de verhouding van Martin's tekst tot de vroegere uitgaven niet overal duidelijk uitgedrukt. En het is niet te ontkennen, dat hier en daar in de aanteekeningen onjuistheden voorkomen, ontstaan door gemis aan fijnere kennis van mnl. en ndl. Doch met dat al zou het te bezien staan, of een onzer ndl. geleerden in staat zou zijn, eene even goede uitgave te bezorgen van een der mhd. gedichten, en heeft de uitgave vele en groote

[ocr errors]

verdiensten, vooral voor de zuiverheid der grammaticale vormen, welke door Jonckbloet al te zeer als bijzaak beschouwd werden. In dit opzicht kunnen wij van onze hd. naburen veel lee

al is het niet te ontkennen, dat zij soms wat al te doctrinair zijn en daardoor in strijd geraken met de werkelijkheid.

In den laatsten tijd heeft weder een Duitscher zich met den Reinaert en wel met de historia literaria er van beziggehouden, nl. Dr. Friedrich Prien, die zich te Leipzig den doctorstitel verworven heeft met een Acad. proefschrift over dit onderwerp, getiteld: Vorgeschichte des Reinke Vos.

Men ziet, de »geleerde vossenjacht” is nog niet geëindigd , en de volgende bladzijden zullen het bewijs leveren , dat er ook voor de critiek van den tekst, zelfs van den eersten Reinaert, nog het een en ander te doen over was. Het zal mij waarschijnlijk niet gelukken, alle meer of minder bedorven plaatsen volkomen te herstellen, maar veel zal er toch, hoop ik, voor den tekst van het meesterstuk onzer mnl. letterkunde niet te doen overblijven. Ik zal de uitgave van Jonckbloet tot leiddraad nemen voor het mededeelen mijner opmerkingen of verbeteringen

Vs. 95-97. In deze regels, die in het Hs. 'en in de uitgaven van Grimm en Willems aldus luiden:

Ne ware mijns wives lachter
Ne mach niet bliven achter

No onverswegen no onghewroken, heeft Jonckbloet zeer te recht onversweghen veranderd in onghebetert, welke emendatie door de lezing van Rein. II, vs. 107:

Noch onghebetert of orghewroken werd aan de hand gedaan. Het achterbliven (vs. 96) is reeds = onvermeld blijven (vgl. Mnl. Wdb. 23): dit begrip behoeft dus in den volgenden regel niet nog eens te worden uitgedrukt.

[ocr errors]

1) De zuiver grammaticale verbeteringen heb ik laten rusten; die komen bij eene nieuwe uitgave te pas, en kunnen ook meestal uit Martin's editie worden aangebracht; voor de volledigheid zal ik enkele emendaties van anderen, die of vroeger gemaakt of mij welwillend medegedeeld zijn, aan de mijne toevoegen.

>

Vs. 105 vgg.

Bij Jonckbloet en in Rein. II wordt nu zeer te recht aan deze verklaring toegevoegd de verzekering, dat de schending van Isengrijns huiselijke eer òf van den kant van den beleediger moet geboet, òf (anders) van de zijde van den beleedigde zal gewroken worden. Zooals Dr. De Vries, Mnl. Wdb. t. a. p. reeds heeft opgemerkt, moet dus vs. 97 gelezen worden:

No onghebetert no onghewroken, of liever nog, daar de twee handelingen elkaar uitsluiten (met b):

No onghebetert of onghewroken. Reinke en het Lat. wijken hier af ').

Het winderige hondje Cortois heeft, nadat door Isengrijn de reeks beschuldigingen tegen Reinaert is geopend, zijn moed voelen aanwakkeren om ook een duit in het zakje te werpen, en komt voor den koning met eene belachelijke in het Fransch gestelde aanklacht, welke nog comischer wordt door hetgeen Tibert er tegen inbrengt. Wij lezen daar (vs. 100):

100. (Het) claghede den coninc in Fransois ,

Hoet so aerm was, wilen ere,
Dat alles goets en hadde mere
In enen wintre in enen vorst,

Dan allene ene worst,
105. Ende hem Reinaert, die felle man,

Die selve worst stal ende nam.
Tibert, die cater, hi wert um ;
Aldus hi sine tale began

Ende spranc midden in den rinc

110. Ende seide, enz. Men zal bemerken 1o. dat er tweemalen achtereen een onzuiver rijm in deze regels voorkomt, of liever, dat er 4 regels

[ocr errors]

1) Martin is in zijne uitgave tot de oorspronkelijke lezing onversweghen terug. gekeerd, zonder zelfs van de verbetering van Jonckbloet melding te maken. Toch vindt men in zijn glossarium (bl. 485): ong hebetert 97 (welk cijfer alleen op Rein. I kan slaan), ungebüszt. Wie reimt sich das zusammen?

[ocr errors]
[ocr errors]

zijn met denzelfden rijmklank, waaronder twee assonancen, en daarvan zal men te vergeefs Jonckbloet, Inleiding XXIV vg. een tweede voorbeeld zoeken.

20. dat vs. 108 eene onwaarheid bevat, want Tibert begint zijne redevoering eerst vs. 110, nadat hij zich in het midden der vergaderde rijksgrooten heeft geplaatst. Men zou geneigd zijn, een derde bezwaar te zien in de woorden: » Reinaert, die felle man", doch dat zou zonder grond zijn; immers ook vs. 263 leest men: R. es een gherecht man; vs. 773: aerm man Brunen; 1719: (Reinaert) Onsalich man! 1819: aerm man Tibert, en 2470: arm man Reinaert es die blare. Maar reeds de twee eerstgenoemde bedenkingen zijn gewichtig genoeg, om achterdocht tegen de tekstredactie te koesteren. Vergelijken wij nu de tweede bewerking (Martin vs. 112 vgg):

Dattet alles goets en had niet meer ...
Dan allene een cleine worst,
Ende hem Reinaert die selve nam.
Tibert die cater doe voert quam
Al toornich ende spranc in den rinc

Ende seide, dan blijkt duidelijk, dat deze hier de zuiverste lezing heeft bewaard. In den mnd. Reinke (ed. Lübben), vs. 74 vgg. vinden wij bijna dezelfde woorden als in Rein. II. Er blijft dus geen twijfel over, of er moeten twee regels worden geschrapt (nl. vs. 106 en 108) en men moet Rein. I, 104-110 aldus lezen:

Dan allene ene worst
Ende hem Reinaert, die felle, nam.
Tibert die cater hi wart gram
Ende spranc midden in den rinc,

Ende seide. Ende in vs. 105 heeft de kracht van een pron. relat., zooals meermalen (vgl. Taalk. Bijdr. I, 129 vg.), en dit heeft misschien den afschrijver in de war gebracht. den lat. tekst, die vs. 56 heeft: » vulpes me spoliavit et hac, zou men misschien (zooals Dr. Franck opmerkt) met b die selve kunnen lezen in plaats van die felle.

Met het oog op

[ocr errors]

V's. 124. Het ww. ontberen is hier met het oog op vs. 127 ongetwijfeld het ware, doch dat is in 't mnl. altijd sterk. Rein. II, 132 heeft dan ook ontboren, eene lezing, welke door Martin te recht in den tekst is opgenomen. De lezing van C. onberecht zal de ware wel niet zijn, al is het niet te ontkennen, dat ook zij een goeden zin geeft: » het is billijk, dat er in deze zaak geen uitspraak wordt gedaan (eene claghe berechten), of in onze taal, dat er om deze zaak geen rechtsingang tegen Reinaert wordt verleend. Maar 10 wordt ontberen dringend gevorderd door vs. 127, daar Pancer, in woede ontstoken over de laatste woorden van Cortois, die eigen woorden van het keffertje herhaalt en aan de kaak stelt, en 2o. wordt het metrum door de lezing onberecht in gevaar gebracht. Het woord recht in denzelfden regel zal wel de oorzaak zijn der verkeerde lezing; de klank daarvan zat den »clerc" zeker nog in het oor.

Vs. 182. Dit spreekwoord vindt men behalve in de Prov. Communia 766 ook Malegijs 367 (T. en Lettb. VI, 125).

Vs. 212. Het rijm is in de war "); bovendien heeft b (Rein. II) vs. 216 eene geheel andere lezing, nl.

Daer gi selve mede aset. Het ww. asen is ongetwijfeld het hier vereischte woord. Het komt ook elders als intr. voor, gezegd van dieren in de bet. van eten, voedsel gebruiken, nl. Nat. Bl. III, 1612; V, 70. Doch vooral Rein. II, 5050 is voor deze plaats belangrijk:

Als si swelghen moghen ende asen

Die vette morseel ende die goede spise. Het kont daar voor als syn. van swelghen, en in dien zin zal het ook hier op te vatten zijn. Men zal dus wel moeten lezen:

Doe ghi daer ane hadt gheaset , toen gij u daaraan te goed hadt gedaan, er van gezwolgen hadt.

1) Over de weinige onzuivere rijmen van Rein. I, zie bl. 8 vg.

.

« ZurückWeiter »